De volgende ochtend regende het en binnen was het donker, zelfs toen ik de gordijnen helemaal opengeschoven had. Terwijl hij ging douchen snelwandelde ik naar de supermarkt om croissantjes te halen.
Hij ging op de bank zitten en trok zijn sokken aan. Er vielen een paar druppels uit zijn natte haar. Ik zag op zijn laptop dat het tien over half twaalf was.
‘Wat ga je vandaag gaan doen?’ vroeg hij.
‘Ik weet het niet zo goed,’ zei ik. ‘En jij?’
‘Ik heb altijd genoeg te doen,’ antwoordde hij. ‘Heb je een boek bij je? Dat je vanmiddag lekker gaat lezen?’
‘Nee. Ik wilde eigenlijk wel naar het strand, maar het is baggerweer.’
Tegelijkertijd keken we naar buiten. Een man in een bordeauxrood regenpak liep voorbij, zijn hoofd naar beneden gebogen.
‘Gaan we samen ergens koffiedrinken?’ vroeg ik.
‘Waar?’
‘Daar.’ Ik wees drie verschillende kanten op. ‘In de pub, als die al open is.’
‘Moet dat?’ vroeg hij. ‘Je hebt hier toch ook koffie?’
‘Ik moet er echt even uit.’
‘Je bent toch naar de supermarkt geweest, geef mij eens een croissantje.’
‘Ik wil iets samen doen,’ zei ik. ‘Buiten. Samen een stukje lopen en ergens iets drinken.’
‘Je ziet toch dat het regent,’ zei hij. ‘En zo te zien waait het ook behoorlijk.’
‘We hoeven ook niet ver te lopen,’ zei ik. ‘Maar laten we samen kijken of we in de pub iets kunnen drinken?’
‘Je meent het.’
‘Ja,’ antwoordde ik.
‘Vooruit dan. Hopelijk hebben ze er een fatsoenlijke krant.’
De pub bleek nog tot zes uur dicht. Het restaurant was al wel open. Op twee tafeltjes na was de hele boel versierd. Boven de deur hing een bord met Lang Leve het Bruidspaar. Alleen wij zaten aan een niet-versierd tafeltje. Na tien minuten stond hij op en liep naar de bar. Hij kwam terug met twee koffie en een chagrijnig gezicht.
‘Ze vroeg me of ik ook bij het huwelijksfeest van Pieter en Els hoorde,’ zei hij en ging weer zitten. ‘Zie ik er zo beroerd uit? Pieter en Els zijn veertig jaar getrouwd en dit fantastische feest duurt nog tot vijf uur. Schatje, ik weet niet of ik het hier nog lang volhoud. Of ja, ik weet het wel.’
Hij nam een slok van de koffie.
‘Niet te zuipen,’ zei hij. ‘Ook dat nog.’
Hij trommelde met zijn vingers op tafel. Zijn schouders raakten bijna zijn oren.
‘Dit is denk ik hoe de hel eruit ziet,’ zei hij. ‘Een hele zooi van die babyboomers bij elkaar die allemaal hun zondagse pak hebben aangetrokken en zogenaamd gezellig koffiedrinken, taart eten en flauwe grappen maken met op de achtergrond die Nederlandstalige schijtmuziek. Mannen die in het weekend een jasje dragen zijn natuurlijk sowieso niet te vertrouwen. Kom.’ Hij stond op.
Ik liep achter hem aan het restaurant uit. Het was gestopt met regenen.
Hij leunde tegen een muur en haalde diep adem. Alsof hij bij moest komen na een paniekaanval.
‘Wil je nog naar het strand?’ vroeg hij. ‘Nee, niet per se,’ zei ik.
‘Gelukkig.’
‘Misschien wil ik wel gewoon naar huis,’ zei ik. ‘Niet naar onze cottage, niet naar nummer 415, maar gewoon naar huis. Naar jouw of mijn huis.’
‘Ja?’ vroeg hij. ‘Echt waar?’
‘Ik geloof dat ik het wel gezien heb hier.’
Hij wachtte in de auto terwijl ik naar de receptie liep.
‘Ik wil graag uitchecken,’ zei ik en ik legde de sleutels op de balie.
‘Heeft u een fijn verblijf gehad?’ vroeg de receptioniste. Ze pakte de sleutels en voerde iets in de computer in.
‘Ja hoor,’ zei ik, ‘prima.’ Ik gaapte achter mijn hand.
‘Ik zie dat u tot en met maandag geboekt had. U vertrekt dus eerder dan gepland?’
‘Ja, dat klopt.
‘Is alles in orde?’ vroeg ze.
‘Ja hoor,’ antwoordde ik. ‘Er is niks aan de hand. Ik wil gewoon eerder terug.’
‘Ik kan u helaas geen geld teruggeven.’
‘Maakt niet uit,’ zei ik, wetende dat ik in staat was geld bij te betalen had ik hier langer moeten blijven.