Eerst moest ik overgeven en daarna onbedaarlijk huilen. Of ik moest huilen van het kotsen of dat ik sowieso moest huilen, dat wist ik niet precies. Al voelde ik me rot genoeg om nog een kwartier te kunnen janken.
Ik liep rond en ik had overal een hekel aan. Aan mijn laptop, mijn smerige bank, de volle asbak, de lege wijnflessen en aan de aanstekers die overal lagen.
Bah, dacht ik. Gadverdamme. Jammerend ging ik nog een keer boven de pleepot hangen en een laatste zure golf belandde in het water.
Ik spoelde door en ik veegde mijn tranen weg. Op een goeie en een moeilijke manier voelde ik me leeg.
Ik poetste mijn tanden, ik nam een lange, lauwwarme douche en ik maakte de keuken en de woonkamer schoon. Door het openstaande raam kwam frisse lucht. De buren gooiden met een knal hun voordeur dicht en ik zette mijn telefoon aan die bijna 24 uur had uitgestaan. Het opstarten duurde even en ik voelde zenuwen.
Niemand had me echt gemist. Niks dringends. Nul gemiste oproepen. Mijn moeder die me herinnerde aan de verjaardag van mijn peettante.
Iemand die ik in mijn telefoon met X had opgeslagen vroeg wanneer we weer lol gingen maken. Hij had zijn bericht afgesloten met V. Hoe heette hij nou ook alweer? Vincent, Victor, Viggo?
Ik bleef naar de tekst op mijn telefoon staren. Wanneer gaan we weer lol maken? V.
Net toen ik mijn telefoon weer weglegde kwam er een bericht binnen. Het was van hem. Hij had me een brief geschreven en die naar me gemaild. Het was een lange brief geworden en ik moest hem maar lezen als ik er klaar voor was.
Hoe kon ik ooit weten wanneer ik waar klaar voor zou zijn?