Lieve R.,
Hoe gaat het met je? Ik heb je alweer een hele tijd niet gezien. Ik snak naar een paar uur in dat tentje aan de Dommelstraat, jij tegenover mij aan een tafeltje met een rood-wit geblokt kleedje en dat we pasta eten met een saus van tomaten, knoflook, ui, zwarte olijven en kappertjes. Zijn het de kappertjes waardoor die saus niet meer normaal lekker is? Al heeft het volgens de ober/kelner/bediende (allemaal stomme woorden, we hebben een nieuw woord nodig voor een Italiaanse garçon) vooral te maken met de Liefde waarmee de kok de saus heeft gemaakt. Dus we slurpen pasta en we praten over de boeken die we lezen, de boeken die we hebben geschreven en nog willen schrijven. En natuurlijk hebben we het ook over seks en over de Liefde, want ja, we zijn behoeftige mensen en we hebben verhalen nodig om over te schrijven.
Ik ben net begonnen in Privé-domein nummer 318 Mijn Lievelingen. Het zijn de brieven die de Braziliaanse Clarice Lispector schreef tussen 1940 en 1959 aan haar twee zussen. Als eerste las ik het nawoord van de vertaler. Misschien vind ik het lezen van interviews met schrijvers of een voorwoord over een boek nog wel lekkerder dan het lezen van een roman zelf. In het nawoord staat:
‘Schrijven is haar reddingsboei, waar ze zich bij gebrek aan iets anders vastklampt om zich staande te houden in het leven. Maar schrijven op zich is niet voldoende. Wat ze schrijft moet ook gepubliceerd worden.’
Daar hebben jij en ik het ook wel eens over gehad. Waarom schrijven we eigenlijk? Wat is er zo leuk aan? Jazeker is schrijven leuk, als het lukt is het lekker, ongeëvenaard lekker zelfs, maar waarom moet het per se de wijde wereld in? Ik weet nog de verschillende spannende stadia die ik met jou heb meegemaakt. Want zonder jou was ZMD er natuurlijk nooit gekomen. Het eerste stuk dat ik had geschreven liet ik jou lezen, verder had nog helemaal niemand ook maar een letter gezien. Ik had het naar je gemaild en ik vrat al mijn nagels op toen ik zag dat je had gereageerd op die eerste schrijfpoging, maar gelukkig reageerde je enthousiast en positief. Waarom weet niemand, maar op de een of andere manier heb ik die mail niet meer. Wel heb ik de mail nog die jij kreeg van Connie Palmen. Ik weet wat ik moet bewaren. Daarna schreef ik nog wat verder en gaf jij me advies en stelde je me kritische vragen (heel vervelend maar ik had er veel aan) en schreef ik weer wat meer en uiteindelijk had ik denk ik een 40.000 woorden en reageerde je met:
Ik heb zin om de rest van je boek te lezen. Ik ga er vanuit dat ik er dan ook in voorkom!
Ja maar R., je komt helemaal niet in het boek voor! Nog niet eens een beetje. Hoe kan dat nu? Dat wordt in het vervolgboek – zou het er ooit komen? – natuurlijk wel anders.
Daarna stelde je voor dat jij aan jouw literair agent Willem zou vragen of ik het eerste deel van mijn manuscript naar hem zou mogen mailen. Literair agent, dat klinkt toch nog steeds verdomd mieters hè. En Willem zei ja, waarna ik die 40.000 woorden mailde en ik antwoord kreeg van Floor. Ineens had ik ook een literair agent! Blijkbaar was ze al op zoek naar een soort van seks-boek geschreven door een vrouw, dus hoera, wat een match. Dat was een spannende en leuke periode. Eerst of jij – als neerlandicus (ik ben geneigd dat met een hoofdletter te schrijven) en schrijver met al meerdere boeken op zijn naam – mijn geschrijf goed genoeg zou vinden en daarna of het Amsterdams literair agentschap het goed genoeg vond om het aandacht te geven. Floor heeft er veel tijd en energie in gestoken, mij achter mijn vodden aan gezeten, goed meegelezen en ze is streng tegen me geweest. Met als resultaat dat het boek een soort van af was in juni. En toen nam ze ontslag.
‘Het lezen van de brieven van Clarice Lispector is als het drinken van champagne.’
Maar jij drinkt geen champagne, je drinkt helemaal geen alcohol, al jááren niet meer. Toen ik je boek las dronk ik nog wel, ook al niet meer zoveel als vruuuger, maar ik vond de kerstborrel op kantoor, carnavallen, het kijken naar voetbalwedstrijden, de donderdagavond en zaterdagmiddag nog steeds wel reden genoeg om aan de drank te gaan. Ik las je boek en wat me daar vooral van is bijgebleven dat ik het niet in één keer achter elkaar kon lezen omdat ik misselijk werd van de grote hoeveelheden drank die er in het boek doorheen gingen. En de openingsscène, de leraar die met een kater van hier tot weetikwaar voor de klas staat en dat een leerling opmerkt: ‘Meneer, u ziet er een beetje raar uit.’
Ik zit al een paar weken helemaal alleen in een enorm huis en ik vraag me regelmatig af waarom ik je niet uitnodig. Kom een avondje hangen, neem je vaporizer mee en wat Stardust of Dancehall, we zetten reggaeton op en je kunt gewoon blijven want er zijn hier genoeg slaapplekken (alleen hebben die geen gordijnen dus je hebt een oogmasker nodig). Niemand stoort ons (behalve misschien in de ochtend mijn vader die hier de tuin doet) en geluidsoverlast is amper mogelijk.
Maar toch komt ook dat er niet van. Ik voel me niet zo sociaal, ik ben even graag alleen en ik ben niet zo praterig. Ik sta op mijn yogamat en ik schrijf en ik lees wat. Maar ik doe ook vooral niet veel en ik kijk naar series op mijn laptop.
‘Hoed je voor een surmenage’, schreef Clarice. Overspannenheid, ik moest surmenage opzoeken want ik had er nog nooit van gehoord. Maar het is wel iets waar ik bijna tegenaan zit of zat. Ik begon op 1 augustus op een kantoor met een lelijke naam en binnen no time vond ik álles lelijk, afschuwelijk en vreselijk. Het werk, de sfeer, de dictators die me vol met loze beloftes hadden verwelkomd. Ik zat met nog twee anderen in een hok, donkergrijze vloerbedekking, witte muren en witte bureaus. Niks aan de muren, wel een kast stampvol rode dossiers. De dictators deden arrogant, autoritair en afstandelijk en ik vond ze onrealistisch in hun verwachtingen. Mijn nieuwe collega’s waren aardig, lief en sociaal. Maar ook heel erg gespannen, bang om fouten te maken en gestresst omdat ze te veel moesten doen. Ik zag ze kopje onder gaan omdat ze zich niet gesteund en begeleid voelden. Ik ook niet en ik voelde al snel: dit is niet mijn ding. Niet mijn vibe, niet mijn sfeer, het was alsof ik terug in de tijd ging. Als twintiger was ik vast onder de indruk geweest en had ik me waarschijnlijk vooral zorgen gemaakt of ik alles wel goed deed. Nu dacht ik: doe gewoon normaal tegen me. Maar zelfs als ze wel normaal hadden gedaan was het nog steeds niet te doen. Werken in een hok, gespannen mensen om me heen die steen en been klaagden. Dictators die lieten doorschemeren dat (onbetaald) overwerken erbij hoort, dat twee weken zomervakantie meer dan genoeg is.
Ik sliep een paar weken slecht en ik had veel hoofdpijn door al het gepieker. Veel eten deed ik niet en ik belde naar de huisarts. De assistente hoorde me aan en ze zei: ‘Je zit erdoorheen.’ Ik kreeg een dubbele afspraak bij de huisarts en deed bij hem mijn verhaal. Hij raadde me aan me ziek te melden, rust te nemen en ontspanning te zoeken. En als dat niet zou helpen moest ik meteen terugkomen.
Dus nu heb ik een soort van vakantie. Ik probeer als een prinses te leven: onbekommerd en zonder zorgen. Vroeg opstaan en vroeg gaan slapen. Op de bank liggen en muziek luisteren. Ik lees de brieven van Clarice Lispector en ik schrijf mijn 66-jarige penvriendin en nu ook jou.
Lieve R. Ik snak naar je gezelschap maar ik ben bang dat ikzelf niet zo’n gezellig gezelschap ben du moment. Vandaar deze brief, dan blijven we toch in contact. Ik verlang naar een brief van jou, dat is vast wel duidelijk. Schrijf je terug? Het krijgen van een brief van een schrijver, dat is natuurlijk het beste medicijn ter wereld (voor mij dan toch).
Liefs,
Cindy